Het Amsterdams Tehuis voor Arbeiders, huisvesting voor ongehuwde arbeiders. Voor ongehuwden was het huren van een normale woning destijds vrijwel onmogelijk. Ze waren aangewezen op pensions of dit soort woongelegenheid.
Het tehuis werd gebouwd in opdracht van de Vereeniging Amsterdamsch Bouwfonds en gefinancierd vanuit de Woningwet. Directeur H.C.A. Henny en architect Van der Pek hadden diverse voorbeelden in andere landen bezocht. Ook Van der Peks echtgenoot Louise Went was betrokken bij de inrichting.
De plannen voor het gebouw werden al in 1913 goedgekeurd, maar door het tekort aan bouwmateriaal tijdens de Eerste Wereldoorlog liet de totstandkoming op zich wachten. De opening vond plaats in september 1918.
Het gebouw bestaat uit een 80 meter lange hoofdvleugel aan de Marnixstraat met dwars daarop vier zijvleugels. Aanvankelijk waren er 350 eenpersoonskamers van 2,2 bij 2,9 meter, met bed en wastafel. De huur was ongeveer ƒ 5,- per week: hoog voor een doorsnee arbeider. Behalve de slaapkamers waren er een koffiezaal, een eetzaal, een gezelschapszaal, en een lees- en schrijfzaal. Op elke verdieping was een kamertje met een voetbad, en er waren in totaal elf badkamers, acht met een douche en drie met een kuipbad. Het gebruik van een voetbad was inbegrepen bij de huur, maar voor de andere baden moesten huurders bijbetalen.
De eetzaal en de keuken werden geëxploiteerd door de Vereniging voor Volksgaarkeukens; de maaltijden waren niet alleen voor bewoners beschikbaar.
In 1979 werd het gebouw gerenoveerd, waarbij het werd gewijzigd in huisvesting voor senioren en sociale huurwoningen.
Amsterdams Tehuis voor Arbeiders. Marnixstraat 266-340
Er zijn 40 afbeeldingen in de beeldbank van het Stadsarchief die gerelateerd zijn aan dit adres.