De opleving van de economie in de tweede helft van de negentiende eeuw leidde tot een toename van het aantal poststukken. Ook de telegraaf werd steeds meer gebruikt voor zakelijke doeleinden.
Naar ontwerp van Cornelis Outshoorn werd in 1854 een Koninklijk Postkantoor gebouwd op de Nieuwezijds Voorburgwal. Ook de Rijkstelegraaf vond daar onderdak. Binnen enkele decennia was het gebouw al te klein en moest er een nieuw hoofdpostkantoor komen.
Voor de distributie van pakketten werd in 1925 een apart kantoor gebouwd naast het Centraal Station.
De Nederlandsche Bell-Telephoon Maatschappij opende in 1881 in Amsterdam het eerste telefoonnet van Nederland, met 49 abonnees. De centrale bevond zich op de zolder van de sociëteit De Groote Club. De eerste telefoniste was juffrouw M. Scholten.
De kabels tussen de abonnees en de centrale liepen bovengronds, hetgeen zijn invloed had op het straatbeeld. Pas in de 20e eeuw werden de kabels onder de grond gestopt.
De gemeente besloot in 1895 het stedelijke telefoonnet zelf te gaan exploiteren. De concessie aan Bell werd niet verlengd. Bell gaf zich niet zonder slag of stoot gewonnen: bovengrondse telefoonkabels van de Gemeente-Telefoon werden 's nachts doorgeknipt. Maar eind 1896 was het netwerk in handen van de gemeente.
De telefooncentrale bevond zich toen in de Spuistraat, en vanaf 1919 op Singel 340. Ook buiten de binnenstad werden toen centrales gebouwd.
Het netwerk van de Gemeente-Telefoon kwam in 1940 op last van de bezetter in handen van de landelijke PTT.