Rond 1850 telde de Amsterdamse gemeentepolitie zo'n 100 manschappen. De agenten hadden geen al te beste reputatie: het beeld was dat ze vooral veel rondlummelden en wegliepen als er iets aan de hand was.
Naast de reguliere politie waren er tot 1878 nachtwachten. Dat waren werklieden die voor een geringe vergoeding 's nachts door de stad liepen, herrie makend met een ratel. Hun reputatie was nog slechter dan die van agenten: het karige loon maakte ze gevoelig voor bijverdiensten, waarbij ze samenwerkten met inbrekers en prostituees.
In de jaren 1870 bleek de politie niet in staat tot het beteugelen van grote protesten en rellen. Het kermisoproer van 1876 gaf de doorslag voor een flinke reorganisatie en uitbreiding van de politie. De nachtwacht werd afgeschaft, het korps groeide van 250 tot 600 man, de bureaus konden voortaan per telegraaf met elkaar praten, er kwam een uitgebreid netwerk van posthuizen en er kwam een aparte recherche.
Rond 1900 ontstonden nog meer gespecialiseerde afdelingen, zoals bereden politie, verkeersdienst en kinder- en zedenpolitie.
De politie was een gemeentelijke dienst en zodoende werden de bureaus gebouwd door Publieke Werken. Vaak werd een gebouw gedeeld met de brandweer. Soms werden leeggekomen scholen gebruikt, ook gemeente-eigendom. Het hoofdbureau was tot 1941 gevestigd in het Spinhuis aan de Oudezijds Achterburgwal. Het nieuwe hoofdbureau kwam aan de Elandsgracht.