Het eiland Oostenburg was vanouds een industriegebied. Hier bevonden zich sinds de zeventiende eeuw de scheepswerven van de VOC. Paul van Vlissingen (1797-1876) begon er in 1826 een reparatiewerkplaats voor stoommachines, onder meer in een oud pand van de VOC. In 1850 was het bedrijf, de Fabriek van Stoom- en Andere Werktuigen, al de grootste machinewerkplaats van Nederland, met zo'n 1000 werknemers.
Het bedrijf bouwde ook schepen en maakte ook spoorwegmaterieel, zowel rijdend materieel als bijvoorbeeld spoorwegbruggen. Na een moeilijke tijd in de jaren 1880 maakte het in 1891 een doorstart onder de naam Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel. Het telegramadres 'Werkspoor' werd al snel de gangbare naam. De scheepsbouw werd gestaakt. Voor een flinke spoorwegenorder - 40 locomotieven en 400 goederenwagons - werden door architect A.L. van Gendt drie grote nieuwe fabriekshallen gebouwd, later uitgebreid met nog twee hallen.
De fabricage van spoorwegmaterieel werd in 1916 verplaatst naar Utrecht. In Amsterdam legde Werkspoor zich toe op het maken van onder meer diesel-scheepsmotoren.
Na de Tweede Wereldoorlog volgde een fusie met werktuigbouwer Stork (1954) en de overname door het Finse concern WƤrtsilƤ (1989). In de jaren 1990 kwam een einde aan de bedrijvigheid op Oostenburg.
Werkspoormuseum - Nederlandse historie in Amsterdam (2012)