Het Scheepvaarthuis, gebouwd in opdracht van een aantal Amsterdamse rederijen. Na het vertrek van de reders in de jaren 1960 naar het nieuwe Havengebouw was hier lange tijd het hoofdkantoor van het gemeentelijk vervoerbedrijf gevestigd. Nu is het een hotel, Grand Hotel Amrâth.
Het gebouw is een schoolvoorbeeld van vroege Amsterdamse School-architectuur. Voor de vormgeving schakelden de opdrachtgevers J.M. van der Mey in, die hulp kreeg van De Klerk en Kramer. De gebroeders J.G. en A.D.N. van Gendt zorgden voor het ontwerp van de constructie (een betonskelet) en voor de technische uitvoering.
De bouw begon in 1913, met het deel op de hoek Prins Hendrikkade - Binnenkant. De rederijen betrokken het pand in 1916. "De tijdsomstandigheden zijn oorzaak, dat deze verplaatsing zonder eenige feestelijkheid geschiedt", schreef het Algemeen Handelsblad.
In 1926-1928 volgde een uitbreiding, tot aan de Buiten Bantammerstraat. Die vergroting was al voorzien bij de bouw van het oudste deel; de bakstenen waren daarom toen al besteld, opdat er geen kleurverschil tussen de twee delen te zien zou zijn.
Aan het vele beeldhouwwerk aan de gevel werkten mee Hendrik van der Eijnde, Willem Brouwer en Hildo Krop.
De zes rederijen die de opdracht gaven waren de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM), de Java-China-Japan Lijn (JCJL), de Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN), de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maatschappij (KNSM) en haar dochtermaatschappijen Nieuwe Rijnvaart Maatschappij (NRM) en Koninklijke West-Indische Maildienst (KWIM).
Tijdgenoten waren niet onverdeeld enthousiast over het nieuwe gebouw en het baksteenexpressionisme van de ontluikende nieuwe stroming, getuige het volgende citaat van de kunstenaar C.L. Dake in de Telegraaf (november 1915):
De architect der gemeente exposeert de maquette en eenige foto's van het Scheepvaarthuis. Die maquette is leelijk en geeft een zeer min idee van het gebouw. Het geheele gebouw maakt den indruk van een zoeken naar het nog niet geziene. Daar zit geen „stijl” in, geen eenvoud, en eigenlijk geen waardigheid. Bij de maquette heeft v. d. Mey, als tegenstelling de afbeelding doen maken van het aangrenzende bestaande woonhuis op de Prins Hendrikkade. En nu moet het iedereen opvallen hoezeer de gevel van het oude huis, half woonhuis, half pakhuis, het in eenvoudige schoonheid wint van het Scheepvaarthuis. Dààr zijn de vormen, de afmetingen door eenvoudige wiskundige verhouding, dadelijk waarneembaar. Hier is verwarring, onduidelijkheid. Ik wil niet van wanverhouding spreken, maar constateer gebrek aan sprekende expressie door gebrek aan rust.
Interessant is deze bouw door de wijze waarop het bekleedende metselwerk is geconstrueerd. Daar komt in den laatsten tijd een neiging op om in het metselwerk meer versieringsmotieven te nemen door de wijze van het plaatsen der baksteenen. Dit is op zich zelf niet af te keuren, indien die versieringsmotieven de groote lijnen van den bouw niet bestrijden en indien rekening gehouden blijft met hetgeen metselwerk moet weerstaan.
Wat ons treft in v. d. Mey valt ook op bij M. de Klerk. Ook deze architect (evenals P. Kramer) schijnt het bouwen van een huis een gelegenheid te vinden om nieuwe bouwmotieven te creëeren en of dit nu wel heel zuiver gezien is betwijfel ik.
Scheepvaarthuis. Prins Hendrikkade 108-119, Binnenkant 5-7, Buiten Bantammerstraat 2
Er zijn 162 afbeeldingen in de beeldbank van het Stadsarchief die gerelateerd zijn aan dit adres.