Op deze plek, buiten de toenmalige stadsgrenzen, zette de NV Nederlandsche Palmitine-Fabriek in 1864 een aantal gebouwen neer waar uit palmolie en talk kaarsen werden gemaakt. Palmitine is een vetzuur afkomstig uit palmolie. De productie van de kaarsen veroorzaakte stand en brandgevaar, zodat een locatie buiten de stad wenselijk was. Het gebied ten westen van de Kostverlorenvaart behoorde destijds tot de gemeente Sloten.
Directeuren van de fabriek waren J. Bouwman en J. Krook van Harpen. Het bedrijf had in advertenties bouwkundigen uitgenodigd om een ontwerp in te sturen, waarvan het winnende beloond zou worden met Ę 1000. Afgaand op een krantenartikel uit 1865 over de viering van de oplevering werd gekozen voor het ontwerp van Cornelis Outshoorn. Voor de benodigde machines werd een soortgelijke prijsvraag uitgeschreven onder werktuigkundigen.
In 1866 bracht koning Willem III een bezoek aan de palmitinefabriek. Er werkten toen zo'n 220 mensen, waarvan de helft vrouwen en meisjes. In 1872 waren dat er 350. Er werden niet alleen kaarsen gemaakt maar ook grote koeken van stearine voor de export, waar buitenlandse bedrijven dan kaarsen van konden maken. Het kantoor van het bedrijf stond aanvankelijk aan het Singel en later aan de Keizersgracht. In 1873 ging het bedrijf failliet.
In 1875 werden de gebouwen overgenomen door de pas opgerichte NV Amsterdamsch Westelijk EntrepƓt. Die vond dit een geschikte locatie voor pakhuizen: de Kostverlorenvaart was de vaarweg richting Rotterdam, en via het toen gloednieuwe Westerkanaal was de vaart verbonden met het IJ en met het Noordzeekanaal (gereed 1876). De verbouwing tot pakhuizen werd geleid door architect Isaac Gosschalk. De 40 meter hoge schoorsteen werd afgebroken. De NV had twee directeuren: A. Kampfrath en de eerder genoemde Krook van Harpen.
Kooplieden konden in de zestien pakhuizen goederen opslaan en indien gewenst door laten vervoeren. Het grootste pakhuis kreeg de naam Ambon en werd gehuurd door de Nederlandsche Handel-Maatschappij.
Tussen 1910 en 1920 verrezen de huizenrijen aan Van Hallstraat (arch. Van Epen) en Eerste Keucheniusstraat (Havermans jr.), waardoor het complex opgenomen werd in de uitbreidende stad.
In 1949 werd het entrepot overgenomen door Blaauwhoedenveem-Vriesseveem. Het veembedrijf besloot in 1953 om van de verouderde gebouwen (weer) een industriecomplex te maken, voor verschillende huurders. Het kreeg de naam Amsterdams Westelijk Industriecentrum (AWIC). Er waren toen al diverse andere bedrijven gevestigd in de panden, zoals een drukkerij, een instrumentenfabriek en een zakkenhandel. Vanaf 1954 werden er bromfietsen gemaakt van het Oostenrijkse merk HMW.
Tussen 1998 en 2005 werd het AWIC-terrein herontwikkeld tot een woongebied dat de naam Meander kreeg. Er kwamen naast circa 275 woningen een bibliotheek, een basisschool, bedrijfsruimten, een restaurant en een ondergrondse parkeergarage. Het overgrote deel van de woningen kwam in de vrije sector. Voor het ontwerp werden de Berlijnse architecten Rob Krier en Christoph Kohl ingeschakeld.
Oud adres, tot 1974: Buijskade 3.
Westelijk Entrepot. Van der Palmkade