Amsterdam kende vanouds een levendige straathandel. Tussen 1850 en 1940 zou de detailhandel zich steeds meer verplaatsen naar winkels. Die winkels specialiseerden zich steeds verder.
Enkele straten werden echte winkelstraten, vrijwel zonder andere economische activiteit. De Nieuwendijk was dat al langer; Kalverstraat, Utrechtsestraat, Warmoesstraat, Leidsestraat en Haarlemmerdijk/-straat werden het ook. In de nieuwe wijken kwamen de meeste winkels aan de doorgaande wegen.
Traditioneel woonde de winkelier boven zijn winkel. Sommige winkels groeiden uit tot heuse warenhuizen, zoals de winkels van Goudsmit (Bijenkorf), Vroom en Dreesmann (V&D). Ook sommige kledingwinkels lieten grote panden bouwen, zoals Peek & Cloppenburg en Hirsch.
Aparte bouwwijzen zijn de galerij in de Raadhuisstraat en later de winkelblokken met luifels in de Jan Evertsenstraat (bijv. 82-92) en de Linnaeusstraat 197-227.
Rond 1900 was de art nouveau onder winkeliers een geliefde bouwstijl (voorbeeld: Haarlemmerdijk 39). De zwierige, elegante vormen werden geassocieerd met een mondaine leefstijl. Op een enkele uitzondering na (bijv. Vijzelgracht 15) is de gesloten architectuur van de Amsterdamse School nooit populair geworden onder winkeliers. Die wilden het liefst grote glazen puien. Wel werd er later, in de jaren 1930 sporadisch geëxperimenteerd met modernistische stijlen, bijvoorbeeld de boekhandel op Keizersgracht 516.